Voor vrijwel ieder (grootschalig) windpark is toestemming op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) nodig. In sommige gevallen zijn de te verwachten effecten op de natuur of bepaalde soorten te omvangrijk en kan er geen toestemming verleend worden. Omdat de Wnb een grote invloed kan hebben op de haalbaarheid van een windenergieproject, is het raadzaam om vroeg in de planvormingsfase al rekening te houden met de Wnb. Deze pagina geeft een globaal overzicht van de te doorlopen procedures. Heeft u daar vragen over of wilt u uw plan bespreken, stuur dan een mail naar wnb@provincie-utrecht.nl. Deze informatiepagina is bedoeld als hulpmiddel, er kunnen verder geen rechten aan ontleend worden.
Redelijkerwijs zijn er effecten op de natuur – met name populaties van diersoorten – te verwachten bij het bouwen en exploiteren van een windpark.
In de Wet natuurbescherming (Wnb) is opgenomen dat er toestemming (vergunning of ontheffing) nodig is als verbodsbepalingen uit de wet niet nageleefd kunnen worden.
In de praktijk is daardoor voor vrijwel ieder (grootschalig) windpark toestemming op grond van de Wnb nodig. In sommige gevallen zijn de effecten te omvangrijk en kan er geen toestemming verleend worden. Omdat de Wnb een grote invloed kan hebben op de haalbaarheid van een windenergieproject, is het waar mogelijk aan te raden om vroeg in de planvormingsfase al rekening te houden met de Wnb. Deze pagina informeert over de te doorlopen procedures en geeft een eerste overzicht. De procedures en bijbehorende onderzoeken zijn best complex.
U wordt daarom geadviseerd om al in een vroeg stadium van uw windproject contact met de provincie op te nemen, zodat samen gekeken kan worden naar de regels van de Wnb en de bijbehorende procedure(s).
Op deze pagina wordt kort ingegaan op de procedures die op basis van deze wet (mogelijk) worden doorlopen. We gebruiken termen gebruikt die zijn overgenomen uit de wet. Het kan raadzaam zijn om deze lijst met uitleg van begrippen uit de Wet natuurbescherming bij de hand te houden.
Er wordt op deze pagina niet uitgebreid ingegaan op de eisen uit de wet of de wijze waarop Gedeputeerde Staten een aanvraag inhoudelijk zullen toetsen.
In de Interim Omgevingsverordening wordt ingegaan op de mogelijk toepasselijke provinciale toetsingskaders of toestemmingen in relatie tot natuur en landschap, zoals storten en dempen, kleine landschapselementen en de regels inzake het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Daar gaat deze webpagina niet over.
Op deze pagina worden dus alleen de hoofdlijnen van de Wnb besproken. Hieraan kunnen geen rechten worden ontleend. Deze hoofdlijnen en de weergegeven stappen in procedures zijn bedoeld als handvat en hulp voor gemeenten en initiatiefnemers bij plannen voor windturbines en de wijze waarop natuuraspecten daarbij betrokken zijn. Initiatiefnemers wordt aangeraden om – naast ecologische – ook altijd juridische expertise in te schakelen.
Bij het bepalen van de effecten van een windturbinepark wordt niet alleen gekeken naar de effecten van de (draaiende) turbines zelf, maar ook naar alle daarmee verband houdende voorbereidingen bij de realisatie en het onderhoud aan de hieraan verbonden installaties en faciliteiten, zoals toegangswegen, bekabeling, overig ruimtebeslag et cetera. De ontmanteling van bestaande windmolenparken kan later ook negatieve effecten op (beschermde) natuurwaarden hebben. Om dit wat nader toe te lichten, worden hieronder enkele effecten en de mogelijk betrokken verbodsbepalingen uit de wet besproken.
Doden van dieren
Windturbines kunnen leiden tot aanvaringsslachtoffers of barotrauma bij met name vogels en vleermuizen. Het opzettelijk doden (de wet gebruikt deze term) van beschermde diersoorten is op basis van de Wet natuurbescherming verboden (zie artikel 3.1, eerste lid, artikel 3.5, eerste lid en artikel 3.10, eerste lid). Hierbij dient te worden opgemerkt dat blijkens de Europese en nationale jurisprudentie onder ‘opzet’ ook voorwaardelijke opzet moet worden verstaan. Dit betekent dat het niet alleen gaat om het moedwillig doden van dieren (dit zal nooit de bedoeling zijn van een exploitant van een windturbinepark), maar dat het verbod ook wordt overtreden indien redelijkerwijs voorzien kan worden dat er dieren worden gedood.
Gelet op het feit dat alle van nature in het wild voorkomende soorten vogels en vleermuizen beschermd zijn en deze soortgroepen vrijwel overal voorkomen kan er, redelijkerwijs, van worden uitgegaan dat er bij elk windturbinepark sprake zal zijn van het opzettelijk doden in de zin van de Wnb en dat er altijd een ontheffing op grond van deze wet noodzakelijk is. Voor welke soorten dieren dit het geval is zal uit ecologisch onderzoek moeten blijken.
Slechts indien voor een soort de kans dat er slachtoffers vallen zodanig klein is dat sprake is van een zeer incidenteel geval, zou mogelijk kunnen worden gesproken van niet-opzettelijke doding en zal voor die soort geen ontheffing nodig zijn. Daarbij kan gedacht worden aan minder dan één dierlijk slachtoffer over een aantal jaren. Dit verschilt per casus.
Het doden van dieren kan ook significante gevolgen hebben voor Natura-2000 gebieden. Daarbij valt te denken aan een geval waarbij een Natura 2000-gebied is aangewezen als leefgebied voor een populatie van een bepaalde grootte van een vogelsoort. Als die vogelsoort zijn foerageergebied buiten het Natura 2000-gebied heeft en deze niet of veel minder goed kan bereiken door de windturbines, kan dit gevolgen hebben voor de geschiktheid van het leefgebied in het Natura 2000-gebied en kan dit de doelstelling voor dit gebied (significant) raken. In zo’n geval is een vergunning op grond van hoofdstuk 2 van de wet benodigd (artikel 2.7, eerste lid).
Direct ruimtebeslag
Een ander voor de hand liggend effect is ruimtebeslag. Als de windturbines (en de daarbij behorende voorzieningen) worden gesitueerd op de plaats waar zich nesten, vaste voortplantingsplaatsen, rustplaatsen of foerageergebieden van beschermde diersoorten, groeiplaatsen van beschermde planten of beschermde habitattypen bevinden, kan er sprake zijn van de overtreding van verschillende verboden zoals:
- het (opzettelijk) vernielen van nesten, vaste voortplantingsplaatsen en rustplaatsen (artikel 3.1, tweede lid, artikel 3.5, vierde lid en artikel 3.10, eerste lid van de Wnb);
- het vernielen van planten (artikel 3.5, vijfde lid en artikel 3.10, eerste lid, onder c, van de Wnb);
- het realiseren van een project met significante effecten voor een Natura 2000-gebied (artikel 2.7, eerste lid, van de Wnb).
Indien er als gevolg van het project houtopstanden als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wnb moeten worden geveld kan er in veel gevallen niet worden voldaan aan de verplichting deze ter plaatse te herplanten. In dat geval dient er een ontheffing aangevraagd te worden voor herplanting op andere gronden of een ontheffing van de herplantplicht zelf (artikel 4.5 van de Wnb).
Indirecte effecten
Behalve deze ‘directe’ effecten op beschermde flora en fauna dient er het kader van de natuurwetgeving ook rekening gehouden met de indirecte effecten van de plaatsing en het inwerking hebben van de turbines. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan lichtuitstraling, geluid, hydrologische effecten, stikstofdepositie als gevolg van de werkzaamheden of het aantasten van de functionaliteit van leefgebieden in de omgeving. Deze indirecte effecten worden ook getoetst.
De windmolens kunnen tevens een barrièrewerking hebben waardoor soorten zich niet meer goed tussen gebieden kunnen verplaatsen.
Er dient dus niet alleen gekeken te worden naar de locatie van het windturbinepark, maar ook naar de effecten op beschermde soorten, leefgebieden en habitats in de omgeving. Dergelijke externe effecten kunnen ook leiden tot overtreding van de verbodsbepalingen.
Afhankelijk van de effecten kunnen verschillende toestemmingen nodig zijn op basis van de Wet natuurbescherming:
- een vergunning op grond van artikel 2.7 van de Wnb;
- een ontheffing op basis van de artikelen 3.4 en 3.8 (juncto artikel 3.10), van de Wnb;
- en een ontheffing op basis van artikel 4.5 van de Wnb.
Het is de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemers om onderzoek te doen naar de mogelijke effecten van het project en daarvoor de benodigde toestemmingen aan te vragen. Bovenstaande effecten en verbodsbepalingen kunnen een eerste startpunt zijn om verder onderzoek vorm te geven. U wordt aangeraden om contact op te nemen met een gespecialiseerd ecologisch adviesbureau.
Om de effecten te kunnen beoordelen is ecologisch onderzoek noodzakelijk. Er dient rekening gehouden te worden dat veldonderzoek veelal alleen in een bepaalde periode van het jaar kan plaatsvinden en dat dit dus geruime tijd in beslag kan nemen. Daarnaast moeten de onderzoeksresultaten op het moment van de aanvraag nog voldoende actueel te zijn. Indien het bevoegd gezag tot het oordeel komt dat er onvoldoende onderzoek is verricht en er dus nader ecologisch onderzoek moet worden verricht, kan dit tot grote vertraging bij de uitvoering leiden.
Ten slotte volgt nog een belangrijke aanbeveling: betrek de natuuraspecten al in een vroeg stadium bij de planningsprocedure. Bij voorkeur vóór er een definitieve locatiekeuze wordt gemaakt. Het goedkeuringsproces wordt hiermee bespoedigd en de plannen kunnen nog tijdig worden aangepast aan de vereisten uit de Wnb. Het is verstandig vroegtijdig in vooroverleg te gaan met het bevoegd gezag voor de Wnb (de provincie).
Onderstaande beschrijving van vergunningen en procedures laat de situatie onder de huidige ruimtelijke wetgeving (o.a. de Wabo) zien. Deze zal met de invoering van de Omgevingswet veranderen. We zullen deze pagina ter zijner tijd aanpassen.
Bevoegd gezag Wet natuurbescherming
Als eerste is van belang te bepalen wie het bevoegd gezag in het kader van de Wnb is. De bevoegdheid is geregeld in artikel 1.3:
- Op grond van het eerste lid van dit artikel zijn Gedeputeerde Staten van de provincie waar de ‘handeling wordt verricht’ bevoegd. Dus Gedeputeerde Staten van de provincie waar het windturbinepark is gelegen.
- Is er sprake van een windturbinepark dat is gelegen in verschillende provincies, dan zijn Gedeputeerde Staten van de provincie waar deze in hoofdzaak is gelegen bevoegd. Besluitvorming dient plaats te vinden in overeenstemming met Gedeputeerde Staten van de andere provincie(s).
- De windturbines kunnen ook nadelige gevolgen hebben voor Natura 2000-gebieden of beschermde dieren en planten in andere provincies. In dat geval dient besluitvorming ook plaats te vinden in overeenstemming met Gedeputeerde Staten van de andere provincie(s).
Koppeling met omgevingsvergunning
Voor het oprichten en inwerking hebben van een windpark zal in beginsel ook een omgevingsvergunning moeten worden verleend. Op grond van artikel 2.1, lid 1, sub i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), in combinatie met artikel 2.2aa van het Besluit omgevingsrecht, haakt de natuurtoestemming aan bij de omgevingsvergunning indien de aanvraag tot het indienen van de omgevingsvergunning eerder wordt ingediend dan de aanvraag om een vergunning of ontheffing als bedoeld in de Wnb. Indien er voor de aanvraag van een omgevingsvergunning een aanvraag voor een ontheffing of een vergunning op basis van de Wnb wordt ingediend, geldt deze ‘aanhaakverplichting’ niet en worden aparte procedures doorlopen. De aanvrager kan er dus zelf voor kiezen welke procedure doorlopen wordt.
Overigens kan tijdens de procedure voor de omgevingsvergunning onder bepaalde omstandigheden ook weer ontkoppeld worden door het ‘natuurdeel’ van de aanvraag in te trekken.
Indien de natuurtoestemming(en) zijn aangehaakt zal het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning een verklaring van geen bedenkingen van het bevoegd gezag voor de Wnb moeten vragen. De omgevingsvergunning mag alleen worden afgegeven indien het bevoegd gezag vanuit de Wnb heeft aangegeven vanuit deze wet geen bedenkingen te hebben. De beoordeling van een dergelijke 'verklaring van geen bedenkingen' (vvgb) verschilt overigens niet van die van een losse aanvraag. De voorschriften die op basis van de Wnb worden gesteld, zullen onderdeel uitmaken van de omgevingsvergunning.
Het aanhaken van de natuurtoestemmingen heeft tot gevolg dat voor de omgevingsvergunning de uitgebreide voorbereidingsprocedure van afd. 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing wordt. Dat leidt tot een ontwerpbesluit en een definitief besluit met een beslistermijn van 26 weken, waarbij, bij overschrijding van de beslistermijn geen vergunning van rechtswege wordt verleend. Er is dan geen bezwaarprocedure, maar na bekendmaking van het definitieve besluit volgt meteen beroep bij de rechtbank, gevolgd door hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
In de praktijk wordt bij dergelijke ingewikkelde vergunnings- of ontheffingsaanvragen vaak een losse natuurtoestemming gevraagd. Bij het aanhaken bij een omgevingsvergunning zullen alle contacten formeel via het bevoegd gezag voor deze vergunning moeten lopen (doorgaans de gemeente).
Gemeentelijke coördinatieregeling
Als voor de bouw en het in werking hebben van het windpark naast een omgevingsvergunning ook een (wijziging van een) bestemmingsplan noodzakelijk is, kan de gemeente de besluitvorming in de ruimtelijke en vergunningprocedure(s) coördineren door het toepassen van de gemeentelijke coördinatieregeling (artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening). Hierdoor kunnen procedures gelijk oplopen en kunnen het bestemmingplan en de omgevingsvergunning tegelijk worden vastgesteld; het doel is dat de totale voorbereidingstijd wordt verkort. De gemeente kan andere bestuursorganen verzoeken om hun toestemmingen, zoals de natuurtoestemming in het kader van de Wnb mee te laten lopen.
Indien deze procedure is doorlopen vindt er ook een bundeling van de rechtsbescherming plaats. Dit betekent dat er tegen alle besluiten die gecoördineerd zijn voorbereid meteen en in één keer beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Hierdoor kan de totale besluitvormingsprocedure aanzienlijk worden verkort.
In de volgende paragraaf wordt verder ingegaan op de twee verschillende procedures bij een losse vergunnings- of ontheffingsaanvraag bij Gedeputeerde Staten.
Reguliere procedure
Uitgangspunt van de Wnb is dat de reguliere procedure van de Awb wordt gevolgd. In dat geval wordt er in één keer op de aanvraag beslist. De wet kent voor deze procedures een specifieke beslistermijn, namelijk 13 weken met de mogelijkheid tot een verlenging met 7 weken (artikel 5.1 Wnb). Tegen het besluit kan bezwaar worden gemaakt en vervolgens beroep bij de rechtbank worden ingesteld. Daarna is er nog de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Uitgebreide procedure
Gedeputeerde Staten kunnen, bij apart besluit, de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afd. 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaren. Dit betekent dat er eerst een ontwerpbesluit wordt opgesteld. Dit ontwerp wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Belanghebbenden kunnen gedurende deze termijn een zienswijzen tegen het ontwerp indienen. Vervolgens wordt er een definitief besluit genomen. De totale beslistermijn in deze procedure bedraagt zes maanden. Bij ingewikkelde of omstreden aanvragen (waar bij windturbineprojecten veelal sprake van zal zijn) is er een mogelijkheid om de beslistermijn met een ‘redelijke termijn’ te verlengen. Een dergelijk besluit moet worden genomen binnen acht weken nadat de aanvraag is ontvangen en voordat het ontwerpbesluit ter inzage wordt gelegd.
Toepassing van deze procedure brengt met zich mee dat er tegen het besluit geen bezwaar kan worden gemaakt maar dat hiertegen direct beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank (met eventueel hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State).
Op dit moment worden in Utrecht vergunningen op basis van artikel 2.7 van de Wnb in beginsel voorbereid met de uitgebreide procedure. Bij ontheffingen op grond van de hoofdstukken 3 en 4 geldt vooralsnog de reguliere procedure. Dit laatste kan echter wijzigen.
Bij een onvolledige aanvraag wordt (bij beide procedures) de aanvrager in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens aan te vullen. De beslistermijn wordt dan opgeschort totdat de gevraagde informatie wordt verstrekt.
Een aanvraag dient in beginsel te worden ingediend middels het hiervoor door Gedeputeerde Staten vastgestelde formulier. Dit formulier is te vinden op de website van de provincie. Indiening kan op papier of elektronisch. In het formulier is opgenomen welke stukken aangeleverd dienen te worden bij de aanvraag.
Formulier aanvraag Wet natuurbescherming (soortenbescherming)
Formulier aanvraag Wet natuurbescherming (gebiedsbescherming)
Soortenbescherming
Er bestaat geen specifieke lijst van te verstrekken gegevens voor vergunningen/ontheffingen voor windparken. Hieronder wordt globaal aangegeven welke gegevens in ieder geval aangeleverd moeten worden.
- Gegevens van de aanvrager.
- Een beschrijving van de activiteit: Het uitwerken van de activiteit is gewenst tot op een hoog detailniveau. Het moet duidelijk zijn op welke (exacte) locatie welke activiteit wordt uitgevoerd en op welke wijze. Tevens dient er sprake te zijn van een concrete planning. De beschrijving dient niet alleen in te gaan op de aanlegfase maar ook op de gebruiksfase (ook onderhoudswerkzaamheden).
- Een beschrijving van de soorten die binnen de invloedsfeer van het project aanwezig (kunnen) zijn. De specifieke ecologische functie van het gebied voor de betreffende soorten (broedlocatie, rustgebied, foerageergebied, vliegroute etc.) dient te worden omschreven.
- Een ecologisch onderzoek naar de aanwezige beschermde soorten met een (onderbouwde) inschatting van de mogelijke effecten van het project op de onderscheidelijke soorten.
Het gaat daarbij niet alleen om bureauonderzoek, maar ook om veldonderzoek op de projectlocatie en binnen de invloedsfeer van het windpark. Dit onderzoek dient te zijn uitgevoerd door een deskundige op basis van de voor deze soorten aanwezige onderzoeksprotocollen. De deskundige dient aantoonbare ervaring en kennis te hebben op het gebied van de ecologie van de betrokken soorten. Houd er rekening mee dat onderzoek voor de verschillende soorten veelal seizoensgebonden is en dat een onderzoek daardoor een lange periode kan beslaan. De gegevens mogen per diersoort maximaal drie jaar oud zijn ten opzichte van de datum van indiening van de aanvraag. Voor soorten als bedoeld in artikel 3.10 van de wet geldt een termijn van maximaal vijf jaar. Indien het plangebied daarna wezenlijk is veranderd dient er opnieuw onderzoek te worden verricht. Het onderzoeksrapport dient weer te geven op welke wijze het onderzoek heeft plaatsgevonden. - Een beschrijving van de staat van instandhouding op nationaal- en populatieniveau van de betrokken soorten en de mogelijke invloed van het project hierop. Let op: de staat van de instandhouding betreft niet alleen de populatiegrootte. Ook de andere onderdelen dienen hierbij te worden betrokken. Bij vogels kan niet alleen worden getoetst aan de totale ‘Flyway-populatie’ (zie definitie in artikel 1.1 van de Wnb).
- Een omschrijving van de te treffen maatrelen die worden genomen om de negatieve effecten van het project op de verschillende soorten, zoveel mogelijk, te voorkomen/beperken en maatregelen op de negatieve effecten achteraf te compenseren (mitigerende en compenserende maatregelen).
- Een ontheffing is alleen mogelijk indien er sprake is van een voor de betreffende soorten geldig wettelijk belang. Er dient aangegeven te worden ten behoeve van welke specifieke belangen een ontheffing voor de betrokken soorten wordt aangevraagd. Deze belangen moeten goed worden onderbouwd.
- Een onderbouwing, met het oog op de doelstelling van het project, dat er redelijkerwijs geen alternatief is voor het project. Het alternatievenonderzoek dient zowel gericht te zijn op de locatieafweging als op de inrichtings- en uitvoeringsalternatieven.
Dit is overigens geen limitatieve opsomming. Het bevoegd gezag kan altijd meer informatie vragen indien dat, naar haar oordeel, noodzakelijk is voor een goede besluitvorming.
Gebiedsbescherming
Indien het project, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied zal de aanvrager een zogenaamde passende beoordeling moeten maken waarin specifiek moet worden aangegeven wat de gevolgen van het project voor de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000‑gebieden zijn (zie artikel 2.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming). Dit kan ook van toepassing zijn wanneer een project buiten Natura 2000 gebied ligt (door externe werking).
Passende beoordeling
Een passende beoordeling is een ecologisch onderzoek waarin wordt aangegeven welke invloed het windpark heeft op de natuurlijke kenmerken van het gebied. Hierbij gaat het niet alleen om de specifieke instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied, maar ook het ecologisch functioneren van het gebied in haar geheel. Alle aspecten van het project die op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten deze doelstellingen in gevaar kunnen brengen, moeten worden beschreven. De gevolgen zijn voor elk project uniek en dienen dan ook specifiek beoordeeld te worden. Het moet duidelijke en definitieve conclusies te bevatten en dient te worden opgesteld op basis van de beste wetenschappelijke kennis. Elke redelijke wetenschappelijke twijfel over de gevolgen van de geplande werkzaamheden en maatregelen voor het betrokken gebied moet hierin weggenomen worden.
Bij het opstellen van een passende beoordeling dient niet alleen gekeken te worden naar de behoudsdoelstellingen voor het gebied maar ook naar eventuele uitbreidingsdoelstellingen. Ook deze laatste mogen niet in het geding komen bij de uitvoering van het betreffende project.
De mogelijke effecten van het windpark moeten ook in cumulatie met andere plannen en projecten worden beschouwd. Hierbij dient in elk geval rekening gehouden te worden met projecten waarvoor een toestemming op basis van de Wet natuurbescherming is verleend, maar die nog niet, of maar ten dele, zijn uitgevoerd. Daarbij gaat het niet alleen om andere windparken maar ook om andere activiteiten die een negatieve invloed op de instandhoudingsdoelstellingen hebben. Het is de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer om deze effecten in beeld te brengen.
Indien er ten gevolge van de aanleg en het gebruik sprake is van stikstofdepositie zal er een zogenoemde Aerius-berekening moeten worden uitgevoerd om te bepalen of er dientengevolge mogelijk sprake is van significante effecten en een vergunningplicht voor dit aspect.
Wegens de specialistische aard van de passende beoordeling wordt aanbevolen deze op te laten stellen door een hierin gespecialiseerd bureau.
Soortenbescherming
Een ontheffing voor het onderdeel soortenbescherming kan alleen worden verleend indien er is voldaan aan drie (cumulatieve) voorwaarden:
- Er moet sprake zijn van een in de wet genoemd belang. Welke dit zijn verschilt per categorie soorten.
Nu windenergie kan bijdragen aan het tegengaan van klimaatverandering wordt aangenomen dat hiermee het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid wordt gediend. Het belang is dan ook niet het meest kritische onderdeel. De volgende twee voorwaarden leveren in de praktijk de meeste problemen op; - Er mag geen ‘andere bevredigende oplossing’ zijn. Dit betekent dat er onderzocht moet zijn of met een alternatief hetzelfde doel kan worden bereikt, zonder inbreuk op een wettelijk verbod of met geringere effecten op beschermde natuurwaarden. Dit alternatievenonderzoek dient zowel gericht te zijn op alternatieven voor de locatie als op de inrichtings- en uitvoeringsalternatieven (zoals de plaatsing van de windturbines). Deze alternatieventoets in het kader van de Wnb is iets anders dan een alternatievenafweging in het kader van een RO-procedure of een milieueffectrapportage (MER). We raden wederom aan om contact op te nemen met een gespecialiseerd ecologisch adviesbureau om natuuraspecten al in een vroeg stadium mee te nemen. Indien een ontheffing pas in het laatste stadium wordt aangevraagd is het erg lastig om de plannen nog aan te passen.
- Toestemming kan alleen worden verleend indien hiermee de gunstige staat van instandhouding van de betroffen soorten niet in het geding komt. Als getroffen soorten al in een ongunstige staat van instandhouding verkeren, moet worden aangetoond dat de additionele sterfte door de windturbines geen negatieve invloed op de betrokken populatie heeft.
Veelal wordt voor dit laatste punt de ORNIS-norm gehanteerd. Dit houdt in dat de sterfte als gevolg van het project niet meer mag bedragen dan 1% van de natuurlijke sterfte van de betreffende populatie van een diersoort. Deze norm is opgesteld voor vogels, maar kan volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ook gebruikt worden bij vleermuizen. Dit is de norm waar nu vanuit wordt gegaan, maar hier wordt een brede discussie over gevoerd en daarom kan dit in de toekomst wijzigen.
Bij de toepassing van dit criterium wordt veelal alleen de grootte van de populatie in ogenschouw genomen. Dit is echter niet correct. Er zal gekeken moeten worden naar alle onderdelen van dit criterium, dus bijvoorbeeld ook naar het toekomstperspectief: wordt het natuurlijke verspreidingsgebied niet kleiner en blijft er voldoende habitat over om het voortbestaan van de populaties te kunnen blijven garanderen? Het aantal windparken zal in de nabije toekomst waarschijnlijk sterk toenemen, waardoor deze vragen steeds relevanter worden.
Op basis van de Habitatrichtlijn geldt dat er bij de bepaling van de staat van instandhouding rekening moet worden gehouden met de som van de invloeden die op de betrokken diersoort inwerken en op de lange termijn een verandering kunnen bewerkstelligen in de verspreiding en de grootte van de populaties van die diersoort. Hieruit kan worden afgeleid dat ook in het kader van soortenbescherming (in ieder geval bij Habitatrichtlijnsoorten) gekeken dient te worden naar cumulatie met andere projecten.
Gebiedsbescherming
Een vergunning kan in beginsel alleen worden verleend indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden niet worden aangetast. Bij deze beoordeling kunnen mitigerende en compenserende maatregelen worden betrokken.
In afwijking van deze hoofdregel kan voor een project toch een vergunning worden verleend onder drie voorwaarden:
- Er zijn geen alternatieve oplossingen
- Het project is noodzakelijk om dwingende redenen van groot openbaar belang, en
- Er moeten compenserende maatregelen worden getroffen om de algehele samenhang van het Natura 2000-gebied te waarborgen.
Indien er prioritaire habitats of prioritaire soorten in het geding zijn, geldt de voorwaarde dat het project noodzakelijk is vanwege groot openbaar belang niet. In plaats daarvan geldt, naast de twee hierboven genoemde voorwaarden, de vervangende voorwaarde:
- Dat het project noodzakelijk is in relatie tot de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of in verband met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, dan wel vanwege andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.
Als de conclusie is dat er sprake is van negatieve effecten zullen deze moeten worden gecompenseerd. Deze maatregelen moeten ook ‘passend beoordeeld’ zijn in de zin dat:
- Moet worden aangetoond dat de maatregelen effectief zijn
- Duidelijk moet zijn wie verantwoordelijk is voor deze maatregelen
- Duidelijk moet zijn hoe en wanneer zij worden uitgevoerd, (het kan noodzakelijk zijn om deze maatregelen gereed te hebben voor het windpark wordt aangelegd of in gebruik worden genomen)
- Hoe monitoring van de werking van de maatregelen zal plaatsvinden en
- Hoe de resultaten van de monitoring zullen worden meegenomen in het proces.
Alhoewel wij er niet toe verplichten, raden wij aan om ook de lokale natuur- en milieubeschermingsorganisaties vroegtijdig bij de plannen te betrekken. Zij hebben vaak veel kennis over het gebied en de soorten die zich daar bevinden, en ook kan dit de kans op langdurige bezwaar- en beroepsprocedures verkleinen.
Contact
E-mail: wnb@provincie-utrecht.nl